Less is wel eens vaker more… note tot self ?

Doorheen mijn kinderjaren maakte ik mezelf wijs dat het geen goed idee was om ‘duidelijk anders’ te zijn dan ‘de rest’. Hoewel ik me heel vaak wel dat buitenbeentje voelde, hield ik niet van dat gevoel en begon ik mezelf aan te passen, te verdedigen en vergoeilijken. Dat laatste meestal door middel van een schier eindeloze woordenstroom, een geratel van jewelste. “Aan haar uitleg zal het niet liggen,” hoorden mijn ouders en ik meermaals. Die uitleg moest ‘de mensen’ dan afleiden van het feit dat ik niet in het standaard plaatje paste. En dat ging die zo door mij gevreesde eenzaamheid tegen. ‘Opdracht volbracht’ dacht ik dan.

Hoe ouder ik werd, hoe meer standaard die aanpak en hoe meer ik daarmee toeliet dat het mijn eigenheid, mijn ‘zelf’ ondersneeuwde… tot die onzichtbaar werd, voor de omwereld én voor mezelf. Ik was mezelf verloren door mijn inspanningen om toch maar te passen in het grotere geheel. En dat was ook mijn lichaam niet ontgaan. Het kwam ertegen in opstand en het moest ver, heel ver gaan voor ik het besefte. En nóg verder voor ik bereid was te luisteren.

Dat punt ligt achter me en daar ben ik heel blij om. Sinds die kentering ont-moet ik steeds meer mensen die ook ‘duidelijk anders’ zijn dan ‘de rest’ en die dat niet langer verstoppen. Het ont-dekken van het bestaan van al die gelijkgestemden voelt nog steeds als een groot cadeau. Wel eenje dat ik mezelf heb gegeven door meer en meer te zijn wie ik in wezen ben. (Dankjewel, lieve An! ?) Die mensen hebben geen woordenstroom nodig om te begrijpen wat ik wil zeggen. Ook al blijkt het afleren van zo’n hardnekkige gewoonte niet zonder terugvalletjes te gaan. Nog steeds heb ik soms de neiging om al ratelend te gaan verdedigen en vergoeilijken, om toch nog verder te willen uitleggen en verduidelijken. Gelukkig herken ik dat stilaan wel. En de mensen die mij (h[er])kennen ook. Het blijft mooi wanneer zo iemand me dan liefdevol en met respect afremt.

Een vrij recent voorbeeld dat ik heel graag wil delen…

“Wat betekenen die WonderWijven eigenlijk voor jou?” vraagt hij.
Mijn linkerwenkbrouw doet flink haar best om – los van haar rechtercompagnon – omhoog te schieten.
“Da’s niet zo eenvoudig in woorden te gieten…”
“Probeer toch maar,” dringt hij aan, “ik wil het echt begrijpen.”

De roestige radertjes in mijn mistige bovenkamer beginnen krakend aan een moeizaam rondje.
“Voor iemand die omwille van een aantal redenen aan de rand van de maatschappij bungelt, betekent het best veel,” stel ik.
“Je bedoelt je gezondheidstoestand? En het feit dat je daardoor nog niet in staat bent om weer aan de slag te gaan?”
Ik knik. “Dat ja, en de moeilijke financiële situatie als gevolg daarvan. En het sociaal isolement dat daar jammer genoeg mee verweven is. En mijn zelfbeeld dat – ook door al die uitdagingen – soms maar weinig voorstelt.”
“Maar An,” zegt hij terwijl hij een hand op mijn onderarm legt, “jij bent écht wel een geweldige madam, zè.”
Mijn mondhoeken gaan op weg naar mijn oren.
“Merci,” fluister ik een beetje ontroerd. Een compliment ontvangen, heb ik echt mogen leren…

“Die WonderWijven, dat zijn vrouwen die dezelfde dingen belangrijk vinden als ik. Dat je elkaar even goed kan aanmoedigen en ondersteunen als de ander de grond in te boren, bijvoorbeeld. Dat het oké is om een klote dag, week of zelfs maand te hebben, en dat er kracht schuilt in het durven tonen van je kwetsbaarheid. Dat zelfs vrouwen die al een tijdje niet kunnen bijdragen aan de maatschappij via het arbeidscircuit waardevol zijn. Dat je niet veel geld nodig hebt om af en toe naar een bijeenkomst met gelijkgestemde madammen te kunnen gaan. En dat je zelfs niet je huis uit moet om je deel te voelen van een ‘tribe’ die er met veel liefde en eerlijkheid voor je is.”

“Hoe zie jij dan die bezieling, verbinding en groei?” Terwijl hij de woorden zegt, buigt hij nog meer naar me toe. Oprecht geïnteresseerd.
“Eenvoudig gezegd? Met hart en ziel er zijn voor jezelf én mekaar en daardoor mogen groeien naar een betere versie van jezelf en daardoor ook van de samenleving.”
Hij kijkt me aan. Er valt een stilte tussen ons.

“Natuurlijk vult iedereen dat op haar eigen manier in,” begin ik, “Je wéét wat voor boeken ik schrijf, dat ik channel en dat ‘den andere kant’ voor mij even echt is als jij die hier naast me zit…”
Met één handbeweging legt hij me het zwijgen op.
“Niks meer zeggen,” zucht hij, “je kon het me niet beter uitleggen… Wauw.”
“Nee. WOW,” verbeter ik hem.

Waarom moet ik toch altijd het laatste woord hebben?